-
1 strip
n. strook, reep; striptease(nummer)--------v. zich uitkleden; een striptease opvoeren; verwijderen, aftrekken, afscheurenstrip1[ strip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 strook ⇒ strip, reep♦voorbeelden:————————strip2〈 stripped〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈ook +off〉 van iets ontdoen ⇒ pellen, (af)schillen; ontbloten; verwijderen; aftrekken, afscheuren; aftuigen 〈 scheepvaart〉; afhalen 〈 bed〉; afkrabben 〈 verf〉♦voorbeelden: -
2 undress
v. uitkledenundress1[ undres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————undress2[ undres] 〈 werkwoord〉 -
3 get undressed
-
4 lay bare
v. zich uitkleden; onthullen, blootstellen, blootleggen; (zijn hart) uitstorten———————— -
5 peel
n. schil--------v. schillen, pellenpeel1[ pie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schil————————peel2♦voorbeelden:peel off • afschilferen vanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schillen ⇒ pellen, ontschorsen♦voorbeelden:peel the skin off a banana • de schil van een banaan afhalen -
6 strip show
strip show (voorstelling waarin stripdansers en danseressen zich uitkleden)→ striptease striptease/ -
7 undressed
[ undrest]♦voorbeelden: -
8 striptease club
striptease club (club waar stripteasedanseressen zich uitkleden en dansen op het podium) -
9 striptease show
striptease show (show met stripteasedanseressen die zich uitkleden en die dansen op het podium) -
10 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
11 take off
v. opstijgen; stijgen; uitkleden (kleding); ervan afhalen, naar beneden halen; verminderen; verwijderentake off♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 afhalen ⇒ weghalen, verwijderen♦voorbeelden:¶ take oneself off • ervandoor gaan, zich uit de voeten maken -
12 buff
n. buffel-, zeemleer, zeemkleur; liefhebber, fan--------v. polijsten, poetsenbuff1[ buf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈voornamelijk als 2e lid in samenstellingen; Amerikaans-Engels; informeel〉 enthousiast ⇒ liefhebber, fanaat♦voorbeelden:in the buff • naakt————————buff2〈 werkwoord〉 -
13 disrobe
-
14 dry
adj. droog; uitgedroogd; dorstig--------v. drogen; uitdrogen; afdrogendry1[ draj] 〈bijvoeglijk naamwoord; drier; drily, dryly; dryness〉2 droog ⇒ (op)gedroogd, ingedroogd, uitgedroogd; zonder smeersel/beleg 〈 brood〉; drooggelegd 〈land; ook figuurlijk〉; schraal 〈 wind〉6 droog ⇒ op droge toon (gezegd), ironisch♦voorbeelden:2 dry well • opgedroogde/droge putrun dry • opdrogen, droog komen te staan(as) dry as dust/a bone, bone-dry • gortdroog, kurkdroogdry ice • droog ijs, vast koolzuurkeep one's powder dry • zijn kruit droog houden, zich gereedhouden voor de strijddry run • repetitie, het proefdraaien〈 informeel〉 bleed someone dry • iemand helemaal uitknijpen, iemand uitkleden————————dry2〈 dried〉1 (op)drogen ⇒ droog worden, uitdrogen♦voorbeelden:〈 informeel〉 now dry up! • kop dicht!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (af)drogen ⇒ laten drogen, doen drogen♦voorbeelden: -
15 strip to the buff
-
16 white
adj. witte; heldere; bleek; eerlijk--------n. witte kleur; wit; helder, bleek; wit v.h. ei (eiwit); witte kleren; wit mens (albino); oogwitwhite1[ wajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 blanke♦voorbeelden:————————white2〈bijvoeglijk naamwoord; whiter; whiteness〉♦voorbeelden:white Christmas • witte kerst〈 Brits-Engels〉 white coffee • koffie met melk/roomwhite magic • witte magiewhite as a sheet • lijkbleek, wit als een doek2 white hunter • blanke jager/safarileiderwhite slave • blanke slavinwhite slavery • handel in blanke slavinnenwhite ant • termietwhite ensign • Britse marinevlagshow the white feather • zich lafhartig gedragenWhite Friar • karmelietwhite hope • iemand van wie men grote verwachtingen heeftwhite horses • witgekuifde golvenwhite lead • loodwitwhite lie • leugentje om bestwilWhite Russia • Wit-Ruslandwhite spirit • terpentinebleed someone white • iemand uitkleden, iemand het vel over de oren halengo white about the gills • bleek/wit om de neus worden van schrik/angst
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский